Ze weet nog hoe ze door de deur glipte en het metaal met een harde klik in het slot hoorde vallen. Muisstil was ze blijven zitten, haar longen en hart manend niet zo luidruchtig te pompen. Even later had ze hem de gang in horen komen. Hij had de klink in zijn handen gepakt en een paar oneindige seconden lang getracht de deur te openen. Toen hadden zijn voetstappen zich van haar verwijderd, verder het kasteel in. Bij haar vandaan. Ze was aan hem ontsnapt. Voorlopig…
De ruwe muur schaaft haar rug als ze zich erlangs naar beneden laat zakken. Het is donker, nog zwarter dan tijdens een maanloze nacht. Ze schrikt op als iets warms en vochtigs langs haar enkel strijkt. Snel slaat ze haar hand voor haar mond, en slikt net op tijd een gil in. Ze moet hier weg, voor hij haar vindt.
Ze spitst haar oren. Op het druppelen van water in een plas na, hoort ze niets. Godzijdank. Snel slaat ze een kruis, dan draait ze zich voorzichtig op haar handen en knieën. De vloer is glibberig en klam. Ze rilt even van een tochtvlaag die langs haar wang strijkt, dan volgt het besef. Op de tast kruipt ze verder de donkerte in, de beloofde buitenlucht tegemoet. Ze voelt de scherpe stenen niet, die de huid van haar knokige knieën en de muis van haar hand tot bloedens toe doorboren. Aan de echo van haar vlucht te horen, wordt de ruimte kleiner, lager. Ze ademt diep in. Een minuscuul vleugje frisse winterkou probeert tevergeefs de kilte te verdrijven. Dan ziet ze het. Een piepklein reepje licht. Haar haren blijven ergens aan haken. Ze schenkt er geen aandacht aan en rukt ze met een pijnlijke grimas los. Ze heeft plots haast.
Ze stopt abrupt als haar hoofd tegen een deur aan botst. Op de tast zoeken en vinden haar vingers, trillend, de klink. Ze trekt het ijzer naar beneden en duwt met haar handen tegen het hout aan. De deur geeft mee en stopt dan. Er staat iets voor. Ze hijst zich op haar knieën, zet haar schouder tegen het hout en drukt met haar volle gewicht tegen het hout aan. Ineens vliegt de deur open en ligt ze in de sneeuw. Haar ogen prikken van het licht. De zon op de sneeuw. Gele vlekken vertroebelen haar zicht. De vlekken trekken langzaam weg, lossen op, worden bruine laarzen in een witte wereld. Dan kijkt ze op, verslagen.
“Dom wicht dat je daar bent. Dacht je nou echt dat je aan mij kon ontsnappen?”
Schrijfkring, oktober/november 2017
Opdracht: stel, je wordt wakker in een donker kasteel. Omschrijf hoe je daar bent gekomen en hoe je er weer uit komt.