“Dan ben ik aan de beurt.”
Kordaat komt ze vanachter me naar de toonbank, haar vinger betweterig de lucht in. Ze draagt een unisex ANWB-jack. Snel kijk ik achterom, in de verwachting dat daar een heer in exact dezelfde jas staat. De handtas aan haar arm tikt in het voorbijgaan tegen mijn knie. Het meisje achter de vleeswaren kijkt me verontschuldigend aan. Ik haal mijn schouders op. Ik weet toch nog niet wat ik wil eten.
“Die rosbief, ja, doe daar maar een pond van. Klein half uurtje in de oven, toch?”
Het meisje pakt de lap vlees en houdt het slagersmes erboven. “Eerst even aanbraden. Zo iets, mevrouw?”
Ze knikt. Precies op het moment dat het mes de houten plank raakt, roept ze: “Oh nee, geen rosbief. Kalfsoester, die daar.” Ze wijst. “Twee, maar wel even grote stukken.”
“Anders nog iets?”, vraagt het vleeswarenmeisje terwijl ze de roze stukken vlees in vetvrij papier wikkelt.
“Oh, zijn dat daar kippenlevertjes? Doe die eigenlijk maar, in plaats van de kalfsoester.”
In het voorbijgaan zie ik haar gezicht. Ze doet me denken aan een spitsmuis. Maar dan wel een die hard kan piepen.
“Bedankt voor je geduld. Zeg het maar.”
“Doe mij maar een pondje rosbief…”