Een soort opluchting maakt zich van mij meester als ik in de verte de bomen zie opdoemen. Nog één oversteek te gaan. Terwijl het voetgangersstoplicht een staccato aan tikjes laat horen, voel ik de ogen van de wachtende automobilisten in mijn rug priemen. Laat ze maar kijken, denk ik trots en gelijktijdig gooi ik mijn tempo en mijn borsten een klein tikkie omhoog.
Ik zie de adem als wolkjes uit mijn mond ontsnappen, bij elke stap opnieuw. Warme lucht die vervliegt in de kou om me heen. Het matte ploffen van mijn schoenen op het grijze, kille asfalt verandert in het knisperen van schelpen; voor mij een teken dat ik er nu echt bijna ben.
Dan buig ik naar links af. Het is of het licht wordt gedempt. Een gevoel van rust maakt zich van mij meester. En al is mijn hartslag de 150 reeds gepasseerd en is mijn ademhaling verworden tot een amechtig gehijg, ik haal even diep adem door mijn neus. Het ruikt naar modder en vocht, naar natte bladeren. Verbeeld ik het mij of is de lucht hier nu al veel gezonder? Op de grond zie ik her en der een klein plukje lichtgroen gras en de donkerdere tinten van bladeren die zelfs tegen de ergste kou zijn bestand.
Terwijl het geluid van het verkeer met elke stap verder wordt gedempt, kijk ik naar boven. Kale takken met af en toe een bruin blad dat zich angstvallig vastklampt. De bomen strekken zich ver boven mij uit. Ik voel mij klein worden. Nietig. Net als alle gedachten die ik met mij mee nam van huis. Niets is nog belangrijk. Alleen ik. Hier. En het roodborstje dat tussen de bladeren op zoek is naar eten, denk ik met een glimlach. Even hou ik mijn tempo in en kijk naar zijn korte, snelle hupjes maar dan heeft hij mij in de gaten en vliegt er snel vandoor.
De weg onder mijn voeten verandert weer. Het voelt zachter nu, mijn stappen klinken gedempt op de bruine, aangestampte aarde. Ik hoor stemmen, en een blaffende hond. Dan zie ik ze. Twee dames staan met elkaar te praten. De een lacht, de ander pakt de bal op die een witte hond voor haar voeten heeft neergelegd en gooit deze vervolgens met een zwiep de bosjes in. Ze kletsen verder en zien niet dat de hond al struikelend en slippend door de natte bladeren achter de bal aanrent.
Mijn beenspieren voelen loom en zwaar. Het zweet staat op mijn rug, een vreemd contrast met de kou om mij heen. Zweet parelt ook langzaam via mijn voorhoofd naar beneden. Eén druppel baant zich eigenwijs een weg richting mijn lippen. Ik lik ‘m weg met het puntje van mijn tong. Zout smaakt het, en nat. Het doet me beseffen dat ik voortaan iets meer water moet drinken voor ik aan mijn rondje begin. Ik voel mijn hart overuren maken, mijn longen pompen en het bloed door mijn aderen stromen. Het voelt goed.
Ik schrik als ik op een takje stap en deze met een scherpe tik in tweeën breekt. Even ben ik uit evenwicht. De haren op mijn armen springen recht omhoog, ik voel een koude siddering in mijn vingertoppen. Even trekken ook de spieren in mijn lichaam zich aan, dan hervind ik mijn evenwicht. Ik loop verder op het ritme van mijn hartslag. Ik hoor de wind door de bomen, voel de wind op mijn gezicht.
In de verte hoor ik het verkeer weer aanzwellen. Door de bomen zie ik koplampen zich verplaatsen. Nog even en dan ben ik er weer uit. Uit mijn geliefde Haarlemmer Hout. Ach, gelukkig heb ik een warme douche en een hete kop koffie in het vooruitzicht. En als het even mee zit, kom ik hier zondag weer terug.
Schrijfkring, januari 2016
Opdracht: omschrijf een van je favoriete plekken en gebruik daarbij al je zintuigen (horen, zien, ruiken, voelen en proeven).